Morgen vertrekken we naar New York. De lijstjes met What to See en What to Buy worden langer en langer. We zijn er niet goed in, Mark en ik, om ons voor te bereiden. Tenminste: ECHT voor te bereiden. Ik ga altijd liever ergens heen en volg mijn neus een beetje. Maar, ouder en wijzer geworden weet ik dat je bij stedentripjes toch maar beter wel in je hoofd kan hebben wat je wil gaan zien.
Ik ben altijd gelukkiger als ik een werk in opzet heb staan. Ook nu laat ik een dame in het rood achter. Het ging gewoon niet anders. Ik zou aan iets ‘echts’ beginnen maar toch trok dit doek me zo dat ik er mee aan de slag moest. En ja daar was ze weer. Tegen cursisten zeg ik vaak dat je iets net zolang kan schilderen tot het op is. Want ben je leeg geschilderd dan ontstaat er vanzelf iets nieuws. De rode jurken staan in mijn hoofd geprint. En laten een kant van me zien waar ik me ook zo voor geneer: dat oer vermengd met Oilily – achtige truttigheid.
Ik gun mezelf een periode van werken waarin ik zoek naar een uitspraak die raakt aan het archetypische.
Niet het kleffe ik-zou -zo -graag-willen-dat- de-wereld-mooi-was maar het vrouw zijn van 45 jaar. Niet ongeschonden en niet verpletterd. Vruchten plukkend en tranen gedroogd. Littekens blootgelegd.
Over de rode dames kan ik eerlijkheidshalve zeggen dat ik vooral geniet van het schilderen zelf. Net zoals vroeger achterin de auto, tussen mijn zussen geperst, op weg naar Frankrijk met een blocnote van de HEMA op schoot, onmogelijk formaat, eindeloze herhalingen van meisjes. Eindeloze kleine variaties op een thema. Er was alleen zo’n blocnote en een balpen voor nodig om uren en uren in een wereld te zijn die maakbaar was.