2012De boom en de vogels tegelijk. Over de ziel

Openingswoorden CBK Emmen 12 mei 2012

 

Marjoleine de Vos.
Publicatie Liter september 2012

Je zegt het zo makkelijk: ‘met hart en ziel’ iets doen, ‘het sneed me door de ziel’ , ‘hij legde zijn hele ziel erin’, ‘zijn ziel en zaligheid verkopen’ en al die uitdrukkingen betekenen iets – maar wat? Wat is die geheimzinnige ‘ziel’ dan? Nu lichaam en geest niet langer te onderscheiden zijn, zoals dat vroeger zo gebruikelijk was – grote filosofen als Descartes bewoonden hun lichaam nog met iets dat zij ‘zichzelf’ konden noemen – nu dat dus niet meer kan, is praten over de ziel ook moeilijker geworden.

Elke beetje bioloog zal je uit kunnen leggen dat zonder de hersenen, zonder het lichaam er ook niet zo iets als ‘geest’ is. En geest en ziel, dat komt dicht bij elkaar al is het niet helemaal hetzelfde.
Ooit probeerde men het gewicht van de ziel vast te stellen, door het gewicht van pas overledenen te vergelijken met hun gewicht van vlak vóór ze overleden waren. Dat leverde niet veel op. Zeker is er iets weg, datgene wat we leven noemen, is direct na het stoppen van de ademhaling verdwenen, en je noemt wat er overblijft ‘stoffelijk overschot’. De bezieling is eruit. Maar dat is hetzelfde als te zeggen dat de geest verdwenen is. Dat is hetzelfde als ‘dood’, kortom.

De ziel is een beeld voor iets in ons. ‘Schade aan de ziel’ las ik eens in een verhaal van de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee. Dat je die kon oplopen. Het ging over een vrouw die een zó afschuwelijke, vernederende scène leest in een boek dat ze zich begint af te vragen of die wel geschreven had moeten worden. Of het niet slecht was voor de schrijver om zich te begeven in de wereld die hij haar voorschotelde, of het niet slecht was voor haar als lezer om daar kennis van te nemen. Slecht voor de ziel.

Het was een interessant verhaal, wie het las moest wel nadenken over die vraag, of sommige kunst je misschien schade zou berokkenen. Terwijl we toch allemaal weten dat kunst nergens voor terug hoort te schrikken, dat kunst ons juist moet ‘verontrusten’ en ‘prikkelen’, dat kunst niet beleefd moet zijn maar kritisch enzovoort en dat het dus juist goed is dat zo’n scène je schokt.
Als je gevraagd zou worden te definiëren wat een ziel precies is, sta je al gauw met de mond vol tanden. Wat mag het zijn, die ziel. Iets ‘wezenlijks’ zoveel is zeker, maar wat is dat dan, dat wezenlijke? Is een hart niet ook heel wezenlijk, of goedwerkende longen, en waar blijven we met een hersendefect? Die organen zijn aanwijsbaar en we kunnen niet zonder. Zonder ziel kunnen we misschien best. Toch lijkt ‘schade aan de ziel’ te duiden op zo’n beetje de ernstigste schade die een mens kan oplopen.

En je vraagt je af: kan het omgekeerde ook? Kan een kunstwerk goed voor de ziel zijn, helend zelfs?
Dat moet wel, wil de kunst een knip voor de neus waard zijn. Wat diep raakt, kan verwonden maar ook vertroosten, zoals liefde dat bijvoorbeeld ook kan.
Dat zijn allemaal grote woorden, waarin je makkelijk verzeild raakt als je het over de ziel hebt. Dan lijkt het net of het gewone leven met zijn beslommeringen en klusjes, met zijn gezeur en gegiechel er niet is en er alleen maar grote gevoelens bestaan, gevoelens die je bijkans met hoofdletters zou moeten schrijven.

In haar gedicht ‘Enige woorden over de ziel’ vermijdt de Poolse Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska, die valkuil geheel en al. Op luchtige toon, want Szymborska heeft altijd een luchtige toon, slaat de dichteres daar een paar keer de spijker op de kop. Ze begint met te zeggen: ,,Een ziel heb je nu en dan./ Niemand heeft haar ononderbroken/ en voor altijd.” Dat kan men beamen. Szymborska noemt wat momenten dat ze er misschien is, de ziel – ‘in het vuur en de vrees van de kinderjaren’ ‘in de verbazing dat we oud zijn’- en vooral veel momenten waarop ze er niet is, bijvoorbeeld wanneer we ‘meubels verplaatsen’ of ‘een weg afleggen op knellende schoenen’. Dat is maar al te waar – het begrip ziel hoort typisch bij contemplatie, bij nadenken en inkeer, eventueel bij een bepaald soort gesprekken, maar niet bij survival weekends, huilende kinderen of overkokende melk.
Szymborska schrijft dat de ziel er wèl is als vreugde en verdriet met elkaar verbonden zijn, of als we ‘nergens zeker van zijn/ maar alles willen weten’. En tot slot stelt ze vast:

Het ziet ernaar uit
dat net als wij haar
zij ons ook
ergens voor nodig heeft.

Daarmee is het probleem alleen nog maar vergroot. Zij heeft ons ook nodig. De ziel. ‘Ergens voor’.
Om te kunnen bestaan wil ik toch denken, of anders toch om in ons heel gehouden te worden, om een levende ziel te blijven en niet een dode. Een levende ziel moet verdriet en vreugde kennen en die gevoelens zijn verbonden met een levend lichaam. Soms denk ik me de ziel als een glazen parfumflesje uit de oudheid – breekbaar en toch oud.
Maar als ik naar het werk van Francis Kilian kijk denk ik weer: de ziel is als een boom. Ze groeit in ons en door ons heen, met dunne takken waarop vogels komen zitten. De ziel is de boom én de vogels. Een kracht en een schuilplaats, onrustig en bestendig tegelijk. Ze is groter dan wij en huist in ons tegelijkertijd.
Maar wat zeg je als je zegt: de ziel is een boom? Je kunt net zo goed zeggen: de ziel is van verf.
Je kunt alles wel zeggen, maar dat waar het om gaat, dat krijg je niet te pakken. Dat wil zeggen: niet op een andere manier dan via de omweg van een verhaal, een gedicht, een schilderij. We zoeken de ziel in de ogen van wie we liefhebben, in de stem van de zanger, in het portret van wie weg is. We missen haar als ze niet bij ons is – dan is alles leeg. Maar is de ziel ergens in, zoals in deze schilderijen, dan is alles vol. Bezield.
Dat is het woord, een beter is er niet.